Sjef ten Berge schreef:
Zo 14 – 03 – 2020 8.00 – 13.00u Startpunt: Parkeerplaats Maarsbergseweg 18a
Temp: 2 → 10 °C Wind ~ 1 → 3 Bft Z Bew: ¼ – ⅞ – ½ Optrekkende nevels ca 9.00 uur
Nevel en Breeveen
De lichte nevel van de zaterdagochtend bracht de navigatiesystemen niet van de wijs. Iedereen was op eigen gelegenheid op tijd op de parkeerplaats aan de Maarsbergseweg. Vooral de zanglijsters, roodborsten en vinken hadden daar een plaatselijke jubelwedstrijd met elkaar en dat zette wel de toon voor het gebeuren waarvoor we gekomen waren. Ook de kleine honderd kolganzen, die op één kilometer hoogte lekker op de zuidenwind noordwaarts roeiden, gaven hiermee hun lentebericht af. Om de trefkans op een waarneming groot te houden liepen we in twee groepen de route tegengesteld. Slalommend om modderbaden hielden we oog en oor op de omgeving. Zowaar, na drie slingerende bochten zette de zon door, waren de nevels vager dan vaag en hoorden we ver, heel ver twee boomleeuweriken. Een oppervlakkige scan van het Breeveen gaf een toneeltje baltsvliegen van de roodborsttapuit prijs, van dwergstruik naar braamstengel en even stoom afblazen in een vliegden. Het sekseverschil in het verenkleed staat voor altijd ingebrand.
Geelgors en klapekester
Twee keer een flinterdunne kuifmeeszang in onze rug en tien meter verder in een bosrandtop niet de roep van de zwarte mees, maar een geestdriftig buitelend tweetal. Even zorgen dat het territorium ook echt gaat functioneren. Met dezelfde zorg gaan bij de volgende stop twee boomleeuweriken met hun jodel tegen elkaar in. De eerste helft van de wandeling is er elke vijf minuten wel ergens een uitbarsting, die de volgende uitlokt. Pas na een uur zien we een leeggezongen exemplaar ergens in een boomvork hangen. Intussen hebben we dan al voor iedereen hoorbaar de geelgors horen zingen. Hij is kampioen achtertaks zingen. Wel geluid, geen beeld zelfs niet na lang aandringen. Een roerloos stompje op een korstmosvlakte ter grootte van een buizerd blijkt ook inderdaad een buizerd te zijn. Als er op twee meter iets beweegt, gaat hij er koddig rennend achteraan en weer terug naar z’n vaste plek. Het spel herhaalt zich alsof de muizen om zijn poten rennen.
Dat we het terrein van de plassen naderen, horen we aan de luidruchtige grauwe ganzen. Daar zit ook geen enkele reserve in. Roepen, rennen, vleugelmeppen op het water. Chique is anders. In de pijpestrootjesvlakte tussen ons en het water knerpt en tjirpt het van de roodborsttapuiten. In een verdwaalde berk komen drie staartmezen langswaaien. Ze zouden toch al aan het broeden moeten zijn? Terwijl een blauwe reiger genoeg heeft van de joggende eenlingen, hond-mens tweelingen en vogelende meerlingen en zwaar wegwiekt tegen de zuidenwind in, schiet plotseling een klapekster naar de top van een vliegden. Hij heeft een lange sliert beet, die later een salamander blijkt te zijn. Het moeras leeft en barst van de prooien moeten we begrijpen als we in een flits nog twee andere klapeksters boven de verraderlijke pollenvlakte zien verdwijnen.
Rode wouw
De telescopen bewijzen maar weer dat investeren loont en dat zal zich later keer op keer voordoen of het nu om de determinatie van kramsvogels, rietgors of dodaars gaat.
Als we de verdwenen klapekster met prooi niet verder stalken en haast gaan maken om ons langs de beukenrij uit de voeten te maken, worden we door de achterhoede teruggeroepen. Recht boven ons, er is intussen een dun wolkendek, speurt een rode wouw al zakkend en draaiend naar iets te eten langs de waterkant. Voor hem wordt het niets, maar bij ons heerst een tegenovergesteld sentiment.
We gaan zuidelijk om de vlakte achter de beuken heen en zien tussen de pitruspollen beweging. Het kost tijd, maar dan weten we ook dat het foeragerende spreeuwen zijn. Als ze wat sneller opgevlogen waren, hadden we al een halve kilometer verder kunnen zijn. De grote groene akker bij de Heulweg is ons volgende doel, want lijsterachtigen op trek kunnen daar wormen, slakjes en andere kostbaarheden vinden. De groene vlakte is totaal leeg, stellen we al speurend vast, maar een kleine veertig kramsvogels hebben zo met ons te doen dat ze tjaktjakkend de grote berk naast de akker aandoen. Vijf minuten later hadden ze al hun kenmerken als op een soort catwalk getoond en gingen ze aan de andere kant van de akker rommelen.
De derde Plas
Wij rommelden intussen richting dam tussen plas twee en drie. Een eikenskelet met een roodborsttapuit als topvaantje en in een vork een meter lager een boomleeuwerik met een niet alledaagse opgestoken kuif waren de moeite van enig oponthoud wel waard. Het water bood een ongewoon uitzicht op twee bergeenden, een handvol slobeenden, enkele paartjes wintertalingen, wilde eenden, spaarzame meerkoeten, kuifeenden en enkele dodaarzen. In de trektijd hoef je je nergens over te verbazen. Zo’n dierentuin hebben we nog niet vaak gehad op dit punt. Oppervlak en volume van de vennetjes zijn misschien door de overvloedige regenval in de tweede helft van de winter een veilig ogende vlakte of het was toeval.
Met enige kunst zonder vliegwerk is elke voetstap op de modderige dam weloverwogen. Dat is nodig ook want het water ligt vol verwachting te wachten op een echte uitglijder.
De noordkant
Aan de noordkant gaan we terug west waarts. Heel ander terrein met boomklevers en kruipers, heggenmussen, roodborsten en winterkoningen en stelletjes zwervende kool- en pimpelmezen. Op een kleine prettig slordige kapvlakte zien we zelfs een paartje boomklevers samen een nestholte inspecteren.
Het pad langs de plas terug kunnen we eindelijk een beetje uitblazen, hopend op kwetterend overkomende kruisbekken. Paddenstoelen genoeg op dit traject en veel soorten inclusief de roodborsttapuiten waarvan misschien wel dertig territoria op het hele veld zijn. Of dat een gevolg is van de zachte winter of dat deze verzadiging zich de afgelopen jaren ingesteld heeft, moeten we nog eens te weten zien te komen.
Dat we op het eiland van de eerste plas dit keer geen ijsvogel aantroffen, liet ons siberisch, zoveel moois als we aan rijkdom en zinderende lente meegemaakt hadden.