Sjef ten Berge schreef:
Bij het bereiken van paviljoen Stormvogel aan het Oostvoornse Meer, was alle regen, maar niet de herin-nering eraan verdampt. De zon, die ons de hele dag in de gaten zou houden en wij haar, was een bond-genoot.
De detaïls van de kleine zilverreiger, kluut en lepelaar kwamen moeiteloos door en zelfs de woest deinende futen verder weg lieten zich steeds als fuut zien. Geen kuifduikerachtig contrast tussen wang en kruin. Intussen was het talud van de Noordoeverweg een druk gedoe van allerlei roepjes in de luwte, waar-van de zang van de winterkoning het verst reikte. De bessen en rozenbottels hadden het zwaar met merels, koperwieken én zanglijsters op strooptocht. De fall-out van zaden was voor vink en kneu terwijl intussen wolkjes van trekkende sijzen van luwte naar luwte dansten. In onze groep heerste een bedaard uitwisselen van bevindingen met onderhuis een stilzwijgende consensus om deze plek eens uitputtend door te vlooien.
Verder westelijk bij de slag Baardman hetzelfde patroon van zangvogels verrijkt met de hese piepjes van de heggenmus en roepjes van opgewonden roodborsten. Snorrende ijsvogels hadden in de superluwte hier een stenendammetje net boven de waterlijn als extra viszetel. Zo heb je je visje voor het uitzoeken als ze langs-komen en in het halve tegenlicht is het dolksilhouet van deze visser voor de vogelaar ook een niet alledaags beeld. De kuiven van een flottielje middelste zaagbekken in de volle wind waren bijna platgestreken en in schril contrast met de driftig schuimende golfjes. Waarschijnlijk zijn we al die tijd begluurd door een Cetti’s zanger, want pas toen we de autoportieren beroerden begreep hij dat het tijd was om de aandacht te trekken.
Het geluk dat we hadden met het prima licht werd bij de kijkhut Bonte Piet versterkt doordat een uur voor hoogwater de zuidwestenwind nog maar een smalle strook hoekige zandbank watervrij gelaten had. Zo’n 300 grote sterns zaten daar keurig vlak onder ons in een gelid met achter zich een groepje poetsende rosse grutto’s, kokmeeuwen en duttende kanoeten. Net wat minder talrijk dan de sterns waren de scholeksters en nog minder het tiental wulpen dat oostwaarts langs de kustlijn in Westplaat liep te prikken. Op onze afstand leek het gewaagd voor de drieteenstrandlopers om zo tussen die wulpen door te scharrelen. Een jonge slechtvalk kwam ook even gezellig op de bank zitten en leek beduusd van de paniek die opwolkte. Maar vijf minuten later keerde de rust, de sterns en de pieten terug. Het bleef opletten want elke keer als de slechtvalk een sprongetje maakte alsof hij ging vliegen sprongen veertig meter verder ook de sterns omhoog om weer in te zakken als de slechtvalk dat ook gedaan had. Rustig uitbuiken op een hoogwatervluchtplaats was er niet bij op deze manier.
Bij het ronden van de zuidpunt was het gieren van de wind een duidelijk signaal om het gas erop te houden zodat we in korte tijd bij de Hoekse slag aankwamen. Je parkeert daar beschut door een aangelegde zandrug en dat wordt duidelijk als je de toegang naar het strand doorworstelt. Achterstevoren dus tegen de zandstorm in.
Leeggeveegd strand met op een afstand een donkere vlek lijkend op een grote kluwen wier. Alleen de zin om even de benen te strekken en ook wel enige nieuwsgierigheid dreven ons naar de vlek. Géén wier, bleek al op enige afstand, dus voorzichtig naderen. Maar alle leven was uit deze zeehond weg en de oorzaak is mogelijk een scheepsschroef geweest. De kapotte schedel aan de bovenkant doet ons vermoeden dat het hier een verkeersslachtoffer betreft. De geschatte leeftijd: één jaar. Toeval of toch een bewijs dat de Noordzee erg druk is?
De meest westelijk punt van het vage gekantelde vierkant dat de Maasvlakte is heeft een stevig kijkscherm in de vorm van een twee elkaar kruisende wanden. Zo kun je altijd uit de wind staan en dat is zeker ook nu geen overbodige voorzorg als je een half uurtje of meer intensief wilt speuren. Meeuwen en hun typische vliegbeeld kregen we volop te zien en elke donkere meeuw kreeg extra aandacht tot hij weer losgelaten wordt omdat het geen jager was. Een enkele keer bleef de twijfel knagen. Tevredenheid toen we gezamenlijk op vijf juveniele Jan van Genten uitkwamen na een half uur afzien. Het meest opvallende was de gestage trek van grote sterns enkele honderden meters uit de kust. Een laag kruipend tapijt van verspreide witte vlekjes.
Op het Luzerneveld onder de rook van de brandweerkazerne stonden vijf of meer tapuiten op de uitkijk. Dat wisselden ze af met snelle loopjes. Het Luzerneveld is met al z’n konijnenholen een paradijs voor deze soort.
Als ze op de metershoge dijk achter de kazerne op wacht gingen staan moesten ze wel de torenvalk ter plaatse in de gaten houden. Dat deden ze dan ook, zodat deze de ene misgreep na andere deed.
Op het uitgestrekte Luzerneveld staan inmiddels drie meter hoge struikpartijen met paadjes van en voor vogelaars ertussen. In een open plek die klein genoeg was om nauwelijks wind te hebben was een fitis uitvallen aan het doen naar insecten zoals een grauwe vliegenvanger dat doet. Er op af en na enkele meters weer terug. Het was toch echt een fitis.
De tjiftjaffen waren alleen te ontdekken als ze na korte vluchtjes snel tussen de takken verdwenen.
Overigens hebben we langs de Maasmondslag de langste wandeling gemaakt om aan het eind van de lange begroeide zandrug de achteringang van de Yangtsehaven te zien. De twee kilometer struik aan beide kanten van de weg zat gematigd vol met heggenmus, kneu, tjiftjaf, merel, zwartkop en één rietgors. Aandachtspunt apart was een eenzaam regenplasje waar regelmatig gedronken werd.
Met een goede maaltijd achter de kiezen, een fiks buitengevoel en het zand nog achter de oren was de reis terug na de avondspits een relatief kort fluitje.