Sjef ten Berge schreef:
Het groene gejoel van de voor Driebergen kakelnieuwe halsbandparkieten in de seminariebomen was een voorbode van de verdere exoten, die ons nog te wachten zouden staan deze dag. Het diepblauw van de ochtendlucht zette dat exotische extra aan.
Bij Werkendam eerst even rechtsaf naar de Beatrixhaven, waar werfloodsen, werfjes en torenkranen het beeld bepalen. De kade tussen de loodsen was één lange klankkast van zwarte roodstaartzang en wat de richting van de geluidsbron was mocht je met al die echo’s zelf uitzoeken. Uiteindelijk bleken de contragewichtblokken van een torenkraan het podium van dit songfestival. De verdere natuur ging hier de zondagmorgen in industrielandschap ook geducht van katoen geven. Een onwaarschijnlijk sterke halfhoge zon maakte bijna een röntgenfoto van de opengesperde zangsnavel en verderop voorbij de haveningang verzorgden grasmus en nachtegaal de arbeidsvitaminen van deze rustdag. Dat een zwarte roodstaart hier in deze door metaal en baksteen gedomineerde ruimte iets te eten kan vinden wordt aannemelijk gemaakt door de veelvuldig rondkruisende boerenzwaluwen. Insecten in overvloed. De gevaarlijke gedachte dringt zich op, dat daar waar geen landbouw is insecten niets te lijden hebben van gifstoffen zodat jonge vogels eiwitten genoeg voor de groei van spieren, botten en hersenen krijgen. Een beetje waarheid zit er wel in maar de natuur is ingewikkelder.
Over het Steurgat de Noordwaard in waar de eerste dwarsweg van de Bandijk ruimte geeft om een stop te maken. De overdaad aan gans op het water en in de wei had een aanzienlijk Zandvoort aan zee gehalte.
Twee kleine zilverreigers zaten tussen de aalscholvers op de stenige oeverrand geplakt. De gele tenen lichten op als er een op de vleugels gaat. Onze onrust op de dijk was een graspieper te veel en hij besloot tot een baltsvlucht om zijn visite tot vertrek te manen. We waren toch al uitgekeken daar dus we vertrokken naar de Braspenning voor weer een korte stop. Langs elke vijftig strekkende meter van de dijk ritselde wel een grasmus of rietgors en de natte lage landen binnendijks waren daarentegen het toonbeeld van rustige samenscholingen van krak-, wilde en bergeend. Daarboven ging het er wat wilder aan toe. Geen moment was de tureluur van de lucht en het was apart om te merken dat een witgat er eveneens onrustig van werd en met de kaken op elkaar elders een geluidsarm oevertje ging zoeken.
Dankzij het opgestelde lenzenkapitaal konden we ver weg aan de Muggenwaard een witte vlek lepelaars nog net onderscheiden van de reflecties aan het wateroppervlak. Veel reflecties, want er was ook heel veel water. Ruim genoeg voor de ijverig zevende kluten, waar soms een steltkluut bovenuit leek te steken. Dat zou onze eerste exoot worden als het waar was en dus verplaatsen we ons naar de Muggenwaard voor een beter beeld.
Een steltkluut op een plat slik is geen probleem, maar als het gras flink doorgroeit vallen de stelten weg en blijft alleen het typische zwart wit met de dunne rode snavel over. Zo duurde het even voor we konden vaststellen dat de losse eskaders aan weerszijden van de Muggenwaard uit negen exemplaren bestonden.
Een rustende steenuil op z’n plankje aan de achterkant van een dijkschuurtje haalde een paar honderd meter verderop langs de dijk de vaart er flink uit. Uit voorzorg waren we wat doorgereden alvorens te stoppen en teruguit te kijken. De rust waarmee hij volhardend op z’n plankje voor de vliegopening bleef zitten was van een stoïcijnse allure. Na tien minuten kijken en terugkijken verkaste hij zich naar een van de twee essen nabij de schuur.
De grutto’s in de Kievitswaard van Hardenhoek waren heel wat ongeduriger. Van tijd tot tijd ging er een soort vals alarm in hun gruttokop af waardoor ze even boven het hoge gras hingen met een soort verlamde terugval direct erna. Een voorzichtige aantalsbepaling die het midden hield tussen tellen en schatten kwam op twintig.
Het meeuweneiland had echt meeuwen in alle standen en maten, maar de aandacht ging vooral uit naar de
twee flamingo’s met rode vleugels, die even later gezelschap van vier vager gekleurde soortgenoten kregen.
Volgens de jongste atlas van Sovon zwerven elke zomer groepjes of eenlingen afkomstig uit het Zwillbroc-kerven door Nederland.
Voor we bij de Pannenkoek aan wandelen toekwamen zong de zanglijster al zo dat we hem bijna met de ramen dicht konden horen. Hij kreeg later bijval van de nachtegaal, kleine karekiet, rietzanger , tuinfluiter, zwartkop, tjiftjaf, fitis en de opvallend ingetogen Cetti’s zanger dit keer. Intussen scheerden hoog en laag drie soorten zwaluwen hun vliegen binnenhappend over en kwam één verdwaalde oeverzwaluw laag over de slikrand voor onze voeten langs.
Een beetje geknars van tanden klonk toen we uit onze ooghoeken een roofvogel met lichte kop en hoekig vleugelbeeld te kort zagen om er met zekerheid het kaartje visarend aan te kunnen hangen.
Heerlijk om na de betrekkelijke beslotenheid van de Pannenkoek het ruime uitzicht van de Boomgatweg bij het trafostation te ervaren. Twee jagende bruine kiekendieven waren ons deel en het grote horst in een dwarsarm van een zuidelijke hoogspanningsmast was nog steeds intact.
De terugweg langs de A27 bracht ons ter hoogte van de Zouweboezem één purperreiger, die ons reigersoorten statistiekje op vier bracht. Hierover en over de achter ons liggende uurtjes waren we prima te spreken.