Sjef ten Berge schreef:
Met de zon in de rug en onverwacht wolkenarm, kregen de hoge schapenwolken in het noordwesten geen millimeter optimisme van ons humeur af.
Vlak na Lexmond stonden we al met beide voeten op de klei om de bescheiden julizang ter plaatse te inhaleren. In het riet en de struiken verdwaalden zangstrofen van de rietgors, kregen enkele rietzangers soms een korte zangaanval en raspte de kleine karekiet ondanks het gevorderde seizoen nog met overgave.
De scholeksters op het slikmoeras in de verte vestigden onze aandacht op de tureluurs en de kleine plevieren aldaar. De waakse brandganzen hielden ons en hun eigen crèche van pullen strak in het oog. Geen overbodige luxe wat hun pullen betreft, want niet meer dan vijf procent van de samenscholing mocht pul genoemd worden. Dan hadden de bergeenden het beter voor elkaar. Halfwas pubers vormden de meerderheid van de toompjes. Boven dit alles snelden vooral de huiszwaluwen op schoorsteenhoogte van insect naar insect waar ze op enig moment gezelschap van twee grutto’s kregen. De andere vier gingen rustig door om hun smalle eiland tussen de stroomgeultjes lek te prikken. Die stroomgeultjes en eilandjes ertussen of eromheen behoorden tot een complex van eenzijdig aangetakte nevengeulen volgens Rijkswaterstaat. Bij vloed vanuit zee laat de rivier via de ingang/uitgang een beetje water de slikplaten oplopen. Het hoogwater hier komt ruim drie uur na hoogwater bij Hoek van Holland, maar het verschil tussen hoog en laag is meer dan één meter zodat een welkome verversing de schappen weer vult. Ook solerende lepelaars generen zich niet om ter plaatse links en rechts kreeftjes te zeven. Wij hadden het toevallige geluk (extra hoogwater en op de juiste tijd) dat we het instromen in het westelijk deel van de Achthovense Waarden konden gadeslaan. We hadden nog een opmerkelijke vondst: in het westdeel van de waarden lag een omzoomde akker waar verspreid zwierige stroken tarwe aan het afrijpen waren tussen allerlei wilde kruiden.
Een voormalige akker niet geploegd, maar wel met handjes graan bestrooid. Natuurbeheer of jachtbelang? De holenduiven hadden het ook al gezien en konden bijna niet wachten. Gelukkig zijn ze beschermd.
Bij het dalen de dijk af de Boezemweg op had het kroost van de paalooievaar totaal geen belangstelling voor ons. Omgekeerd kon je dat niet zeggen en we opperden dat die drie bijna vliegvlugge jongen de rijkdom van het achterliggende gebied aardig onder de aandacht brachten.
Dat gingen we nader vaststellen en binnen vijf minuten vertoonde zich de eerste bruine kiekendief en de eerste drie purperreigers, waarna de aantallen van vooral purperreigers snel in de dubbele cijfers belandden. Deze aantallen lieten de twee grote zilverreigers en blauwe reigers volkomen langs zich heen gaan terwijl ze zelf de rijkdom aan het uitbuiten waren. Een visdief zat ver weg net boven het gras uit op een paal z’n evenwicht in de wind te bewaren. Het gedoe met z’n lange staart deed even aan de koekoek denken, die we overigens niet actief aantroffen. Scherpe blikken van een deelnemer brachten wel een vrouw kiekendief in beeld, die op een goed onderhouden knotwilg haar kansen zat af te wegen tegenover de grauwe ouderganzen even verderop in het lange gras. Na tien minuten had ze het wel bekeken en vertrok.
Dat deden wij ook om zuidwaarts het fietspad af te wandelen op weg naar de zwarte sterns. Het gekierrr zat niet alleen op koloniehoogte maar was ook hoog tussen de gierzwaluwen te horen, waar een vijftiental ouders driftig jachtsporen trok in een wolk insecten. In de kolonie bleek weer eens dat de opstaande rasters van elk vlotje hun ontmoedigende werking op de kuifeenden voltooid hadden. Totale afwezigheid, waar eerder in het seizoen nog wel enkele paartjes tegen beter weten in zichzelf en hun hoop drijvend hadden gehouden. Op de plankiertjes zelf werd er diepzittend gebroed, probeerde een jong zijn vleugels en waren er gewone kuikens. Het luidruchtige ouderschap dwarrelde er tussendoor. Kierrr roepen met een volle snavel moeten we toch eens gaan controleren.
Op weg naar het kijkscherm waadden we door een weelde van melkeppe. lisdodde, riet en andere uitbun-dige gewassen die als ze de kans kregen zich vergrepen aan de langskomende statieven. Soms kwam er nog een raadselzangetje uit het riet van een niet doorzettende rietzanger, maar de snor was helder en duidelijk met snorrende strofen van drie tot vier tellen. Ook zijn motivatie leed een beetje onder het voort-schrijden van het seizoen, want in mei haalde hij met gemak de twintig tellen.
Een zanglijster dreigde zich even te vermommen als Cetti’s maar daar dat kwam hem op een forse uitbran-der van de laatste te staan, die toen nog maar even doorging in een lesje explosief zingen.
De terugweg met de auto verliep via Sluis en bij het platform in het riet troffen we een groepje hangfotografen aan met veel telelens in de aanslag en iets minder soortenkennis paraat. Toen wij visdief riepen, wisten ze wat ze gefotografeerd hadden. Even goed konden we daar zes verschillende bruine kiekendieven vaststellen terwijl de purperreigers nog net niet in zwermen overkwamen. Een volgende keer zulle we eens turven.
De verdere terugweg was een genoegen vanwege de landelijk rust, dorpse drukte en files aan de andere kant van de snelweg.